348
3<3 JUNI 1921.
Wat vraag III betreft, spr. wil in overweging geven de dikte
der muren bedoeld in art. 45 der bouwverordening van 27
c.M. terug te brengen op 22 c.M. en stelt de volgende
motie voor
„De Raad der gemeente Breda bijeen op 30 Juni 1921,
gezien de vragen van het lid Korteweg, betreffende het
maken van grondkeerende muren voor de gemeentelijke
middenstandswoningen en de antwoorden van Burgemeester
en Wethouders op die vragen
Besluit artikel 45 der bouwverordening zóó te wijzigen,
dat de dikte der grondkeerende muren moet zijn 22 c.M.
en gaat over tot de orde van den dag."
De VOORZITTER zegt, dat een voorstel tot wijziging
van de bouwverordening binnen zeer korten tijd bij den
Raad zal worden ingediend en geeft in verband hiermede
den heer Korteweg in overweging zijn motie tot zoolang
aan te Houden. Het heeft volgens spr. geen zin art. 45 nu
al te wijzigen.
De heer KORTEWEG meent, dat op die wijze de gemeente
thans in een meer bevoorrechte positie verkeert dan een
particulier, welke later gaat bouwen.
De heer LIJDSMAN is het eens met den heer Korte
weg, dat een muur door beklamping niet solieder wordt.
Beklampingen moeten ook volgens spr. buiten rekening wor
den gelaten.
De VOORZITTER verklaart, dat met de opmerkingen
rekening kan worden gehouden de bouwverordening behoeft
z.i. daarvoor niet gewijzigd te worden.
De heer KORTEWEG wil zijn motie toch in stemming
hebben.
De VOORZITTER zegt, dat daaraan dan een prae-advies
zal moeten voorafgaan. Men kan echter volstaan met den