8 AUGUSTUS 1921. 363 9. Schrijven van den heer A. W. Harthoorn, hou dende mededeeling, dat hij zijne benoeming tot lid der commissie voor de Handelsavondschool aanneemt. De VOORZITTER stelt voor, al deze stukken voor ken nisgeving aan te nemen. Dienovereenkomstig wordt besloten 10. Schrijven van de Gedeputeerde Staten van Noord brabant, dd. 26 Juli 1921, G, no. 144, houdende bedenkingen tegen de ingezonden verordening tot aanvulling van de alge- meene politie-verordening op grond van een schrijven van den Minister van Waterstaat, waarbij deze als zijne meening te kennen geeft, dat in een gemeentelijke verordening niet toelaatbaar is een regeling betrekkelijk het rijden met vracht auto's met ijzeren wielbanden. De VOORZITTER is van meening, dat spoedheidshalve aan deze bedenking tegemoet gekomen dient te worden. Spr. stelt derhalve voor, art. 35 sub. a te laten vervallen en de verordening opnieuw vast te stellen. De heer KORTEWEG constateert, dat art. 35 sub. a door den Raad in de verordening is ingelascht in het belang van wegen en gebouwen. De Minister erkent zelf het nut van die bepaling, doordat Z.Exc. zegt, dat eerlang de wet het rijden van motorrijtuigen met andere dan gummiwiel banden zal verbieden. Spr. dunkt het beter, te handhaven wat de Raad eenmaal besloten heeft. De VOORZITTER wijst er op, dat de Minister de bewuste bepaling niet toelaatbaar acht en dus vermoedelijk het ver nietigingsrecht daarop zal toepassen, wat tengevolge zal hebben, dat het inwerking-treden der verordening nog meer vertraging ondervindt. Het lijkt spr. daarom het beste aan den wensch van den Minister gevolg te geven en art. 35 sub. a te schrappen, terwijl men in het antwoord zou kunnen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 363