364
8 AUGUSTUS 1921.
doen uitkomen, dat men het betreurt die bepaling niet te
kunnen handhaven.
De heer KORTEWEG vindt zulks gekheid de Minister
is zelf voornemens een zoodanige verbodsbepaling in de
wet op te nemen.
De VOORZITTER zegt, dat de Minister zich blijkbaar
op het standpunt stelt, dat het hier een rijksregeling be
treft, waarin de gemeente niet mag treden.
De heer KORTEWEG doet het voorstel art. 35 sub. a niet
te schrappen.
De VOORZITTER acht aanneming van dat voorstel niet
wenschelijk er wordt daarmede niets bereikt, wijl de goed
keuring op de verordening dan niet wordt verkregen.
De heer KORTEWEG handhaaft zijn voorstelhet ge
meentebelang eischt z.i., dat de bepaling in kwestie in de
verordening blijft opgenomen.
De VOORZITTER constateert, dat het voorstel van den
heer Korteweg niet voldoende ondersteund wordt en
derhalve geen onderwerp van beraadslaging kan uitmaken.
Spr. geeft in overweging de verordening opnieuw vast te
stellen met weglating van art. 35 sub. a en bij het opzenden
aan de Gedeputeerde Staten in het begeleidend schrijven
mede te deelen, dat de Raad betreurt, dat de bewuste be
paling niet gehandhaafd kan blijven, meenende te weten,
dat deze in andere gemeenten wel bestaat en ook effect heeft.
Daartoe wordt besloten.
11. Geloofsbrieven van het nieuwbenoemde raadslid, den
heer C. van Zweden.
De VOORZITTER geeft in overweging deze stukken ter
fine van onderzoek en rapport te stellen in handen eener
commissie van drie leden.