384
8 AUGUSTUS 1921.
in hoever de noodzakelijkheid tot stichting of uitbreiding
van schoollokalen bestaat.
De omgeving in aanmerking nemende en lettende op de
omstandigheid, dat hier ter stede reeds katholieke scholen
met 9 leerjaren, zoowel voor jongens als meisjes bestaan,
welke in de hoogere klassen voldoende ruimte voor leer
lingen bieden, deed bij ons twijfel rijzen of in het onder
havige geval de voorgenomen uitbreiding tot eene U. L. O.-
school wel gebiedend noodzakelijk is.
Op dien grond zijn wij met het verzoekend bestuur in
correspondentie getreden, dat ons daarop wel de wensche-
lijklieid eener school met 9 leerjaren heeft trachten aan te
toonen, doch tevens moest erkennen, dat het voorshands
moeilijk was de noodzakelijkheid daarvan te bewijzen.
In de meening, dat de noodzakelijkheid voor eene zoo
danige school niet bestaat, worden wij nog versterkt door
het volgende.
In de gemeente Breda zijn gevestigd ééne openbare- en
acht bijzondere scholen voor uitgebreid lager onderwijs
(U.L.O.-scholen).
Van de bijzondere scholen zijn er vier voor katholieken,
n 1. twee voor jongens (St. Janstraat en Karrestraat) en twee
voor meisjes (Oranjesingel en Nieuwstraat).
De beide bijzondere jongensscholen telden op 15 Januari
j.l. in de z.g. kopklassen, resp. 56 en 28 leerlingen. De meis
jesscholen hiervoor genoemd werden op 15 Januari j.l. in de
kopklassen bezocht door respectievelijk 16 en 38 leerlingen.
Ongetwijfeld bieden deze scholen voor hen, die het katho
liek bijzonder onderwijs prefereeren, voldoende ruimte voor
plaatsing van leerlingen in de hoogere leerjaren, waarbij
nog komt, dat de beide jongensscholen in het centrum der
stad gelegerl zijn, zoodat de afstand voor geen enkel stad
genoot eenig bezwaar kan opleveren.
In het midden latend de vraag, of er in de naaste toe
komst aanleiding zal bestaan, om de tegenwoordige vier-
klassige school tot eene zesklassige uit te breiden, kunnen