8 AUGUSTUS 1921.
393
de behandeling dezer ontwerpen in Uwe vergadering van
5 April j.L, tengevolge waarvan destijds aanhouding der
behandeling door ons werd wenschelijk geacht.
De aangebrachte mutaties zijn de volgende
ie. verschillende der in de heffingsverordening genoemde
bedragen hebben eene wijziging ondergaan
2e. in artikel 2 B, ie tot en met 3e vervallen de woor
den „voor zoover deze niet krachtens eene op de
gemeente rustende verplichting kosteloos geduld moe
ten worden", in verband met het op artikel 2 aange
nomen amendement van Uw medelid, den heer
C e r u 11 idat ten doel heeft voor de werken of
inrichtingen, genoemd in artikel 2 B, onder 1 tot en
met 6, geen recht te heffen ten opzichte van panden,
wier eigenaars eertijds hunne stoepen, vóór die per-
ceelen gelegen, hebben afgestaan voor het aanleggen
van trottoirs.
In de plaats hiervoor treedt een nieuw artikel 3
van den volgenden inhoud
De rechten, voortvloeiende uit deze verordening,
worden niet geheven ten opzichte van die perceelen
waarvan de eigenaar of huurder ten genoegen van
Burgemeester en Wethouders aannemelijk maakt, dat
bij den afstand der .stoepen vóór die perceelen, de
voorwaarde is gesteld, dat men kosteloos werken en
inrichtingen, genoemd in deze verordening, mag hebben
of aanbrengen.
Binnen dertig dagen na de beslissing van Burge
meester en Wethouders kan de eigenaar of huurder
in beroep komen bij den Gemeenteraad.
3e. artikel 2 B, 4e en 6e tot en met 10e, vervalt inge
volge het beginsel van het arrest van den Hoogen
Raad d.d. 16 December 1920, waarbij de heffing van
een recht voor het hebben van balcons en erkers
boven den openbaren weg in strijd werd geacht met
de artikelen 238, 240 en 254 der Gemeentewet, aan-