8 AUGUSTUS 1921. 397 wij tevens mededceling gedaan aan zijn anibtgenooten van Arbeid en van Binnenlandsche Zaken. Het heeft ons niet weerhouden, daarin mede onze be vreemding uit te spreken over de slotzinsnede, voorkomende in den brief van den Minister van Oorlog, waarin er op gewezen wordt, dat in de onmiddellijke nabijheid van Breda voldoende terrein wordt aangetroffen, dat voor het beoogde doel geschikt is. Het kan toch den Minister niet onbekend zijn, dat al deze terreinen zijn gelegen buiten het grondgebied van Bredazoodat voor het bouwen dier woningen de mede werking vereischt wordt van de besturen der omliggende gemeenten. Afgezien van het stellen van allerhande eischen met betrekking tot drinkwatervoorziening, reiniging, ver lichting enz., kan van die besturen niet verwacht worden, dat zij den bouw van noodwoningen in hunne gemeenten zullen helpen bevorderen, vooral niet, waar het geldt eene tijdelijke voorziening in den woningnood, die zich openbaart in eene andere gemeente. Het hier besproken teleurstellend schrijven te meer bevreemdend wijl wij ons geneigd hadden getoond 40 °/0 van de gereed komende noodwoningen ter dispositie te stel len van onderofficieren, wier elders gevestigd zijn van het Rijk enorme financieele offers vraagt werd gevolgd door een missive d.d. 15 Juli 1921 van den kapitein wnd. eerst- aanwezend-ingenieur, waarin deze in opdracht van het Depar tement van Oorlog aan eene andere verwachting den bodem inslaat; daarin toch wordt afgewezen ons verzoek van 28 Juli 1920, waarbij wij een in verhouding zeer smalle strook van het oefenterrein-Gasthuisvelden vroegen om daarop woningen te doen plaatsen. Bij schrijven van 6 Januari 1920, hadden wij, na breed voerig overleg met de plaatselijke militaire autoriteiten, onder wie den commandant der artillerie, de dispositie verzocht over een strooi} ten behoeve van een dubbel blok woningen, waartoe een breedte van 73 M, noodig zou zijn. De stem

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 397