404'^ 8 AUGUSTUS 1921.
Ten aanzien van het advies van Burgemeester en Wet
houders op de motie-K orteweg in zake ophooging van
de terreinen langs den Wilhelminasingel, zegt spr., dat hij het
niet zoo erg vindt, wanneer noodwoningen uit een oogpunt
van schoonheid gezien den Wilhelminasingel ontsieren,
als thans Breda ontsierd wordt door de heerschende woning
ellende. Trouwens spr. gelooft niet eens, dat het noodig zal
zijn noodwoningen te plaatsen, hij wil daar semi-permanente
woningen doen verrijzen, welke 15 a 20 jaar mee kunnen
en waarvan men er ettelijke honderden kan bouwen voor
de helft van de kosten voor permanente woningen benoodigd.
Tevens komt men daarmede tegemoet aan de werkverschaffing.
Resumeerende komt spr. tot de conclusie, dat gezien
den stand van het woningvraagstuk in de laatste twee
jaren niets meer is gedaan, dan het bouwen van 2 houten
noodwoningen. Het is derhalve noodzakelijk niet langer te
praten, doch op ruime schaal semi-permanente woningen
te bouwen.
Voorts wenscht spr. nog dit in het openbaar te zeggen.
Hem is ter oore gekomen, dat een woningbouwvereeniging
terrein kon krijgen buiten de grenzen der gemeente. Het
gemeentebestuur van Breda was bereid zijn medewerking te
verleenen, doch Princenhage, dat bij deze zaak slechts had
te figureeren, wenschte ook zelfs dat niet te doen, zoodat
het plan jammerlijk is mislukt. Wanneer de zaak zich inder
daad zoo heeft toegedragen, wenscht spr. hier een woord
van ernstige afkeuring uit te spreken jegens het gemeente
bestuur van Princenhage.
Vervolgens geeft spr. in ernstige overweging, waar thans
de woningnood het hoogst is, alle maatregelen te nemen
om hem te lenigen en hoopt, dat deze stem ter bevoegder
plaatse moge doordringen, vooral tot den Haag. Ten slotte
spreekt hij de verwachting uit, dat Burgemeester en Wet
houders, indien niet binnen korten tijd van den Minister van
Oorlog een bevredigend antwoord komt, spoedig bij den
Raad zullen komen met nadere voorstellen.