I
408
8 AUGUSTUS 1921.
De heer MEIJVIS zou in de eerste plaats willen vaststellen,
dat de door de woningbouwvereeniging „Breda en omstreken"
(onder punt 13) gevraagde grond aan die vereeniging werd
gegeven. In de tweede plaats komt spr. terug op het door
den Voorzitter gesprokene, waar deze gezegd heeft, dat
hij eerst wanneer de alleruiterste nood gekomen is het ge
motiveerd zou vinden óm gebruik te maken van de terreinen
langs den Wilhelminasingel. Spr. is van meening, dat die
nood reeds hoog genoeg is gestegen het mag niet erger
worden. Daarom zal ook spr. het voorstel van den heer
Korteweg steunen, wanneer geen andere terreinen be
schikbaar gesteld kunnen worden. Er moet direct ingegrepen
worden, want de toestand is uiterst kritiek. Spr. wijst in dit
verband op ytaafwoningon gebouwd daar1 de It. K. Bouwvor
aanigin^C welke niet leelijk zijn en toch vlug gebouwd.
De heer KORTEWEG herinnert er aan, dat de Voorzitter
zelf erkend heeft, dat er hier een te kort is van 1000 wo
ningen. Welk bezwaar kan er dan tegen zijn, om, wanneer
geen andere terreinen beschikbaar zijn, een 350 a 400
desnoods verplaatsbare noodwoningen aan den Wilhel
minasingel te zetten Spr. doet deswege een beroep op den
Gemeenteraad en verzoekt zijn motie in stemming te brengen.
De heer HAALMAN komt nogmaals terug op de militaire
kwestie. Wat heeft men aan de medewerking van de plaat
selijke militaire autoriteiten, als Den Haag steeds weigert
Het lijkt spr. toe, dat de Voorzitter ook niet zoo
optimistisch gestemd is ten aanzien van het slagen van
hernieuwde pogingen bij den Minister van Oorlog. Voorts
hoopt spr., dat Burgemeester en Wethouders ook den par
ticulieren woningbouw zullen willen steunen. Hij heeft uit
goede bron vernomen, dat de ministeriëele circulaire betref
fende het niet-toekennen van bouw-premies, waarvan de
aanvragen na 1 Juni j.l. zijn ingekomen, voor Breda niet
zal worden toegepast. Indien dit inderdaad zoo is, zal spr.