20 SEPTEMBER 1921.
\Js
449
Eveneens was bij meergemeld raadsbesluit van den 29
April 1910 bepaald, dat van de huuropbrengst 2/3 gedeelte
ten bate der gemeente Breda en 1j^ gedeelte ten bate
van de Groote Sociëteit zou komen. Mocht vroeger deze
verhouding juist zijn, thans is dit o. i. door de groote stijging
der huurprijzen niet meer het geval. Het komt ons dan
ook juister voor te bepalen, dat van de huuropbrengst
f 150.ten bate der Groote Sociëteit komt en het overige
ten bate der gemeente. Dit bedrag lijkt ons alleszins vol
doende.
Ten slotte is het gewenscht de huur, die 1 Mei 1928
afloopt, te verlengen tot 1 Januari 1935. De tegenwoordige
exploitant toch is genegen aan het gebouw eenige verbete
ringen aan te brengen, echter op voorwaarde dat hij tot
laatstgenoemd tijdstip in het genot der exploitatie blijft. Dit
is zonder verlenging der huurovereenkomst met de Groote
Sociëteit niet mogelijk.
Op grond van het bovenstaande hebben wij de eer U
voor te stellen ons te machtigen om met de Groote Sociëteit
eene overeenkomst aan te gaan conform het hiernevens-
gaande ontwerp, welke overeenkomst dan in de plaats zal
treden van die, aangegaan krachtens raadsbesluit dd. 29
April 1910".
De heer HAALMAN acht de bepaling, dat het gemeente
bestuur te allen tijde de beschikking heeft over het Paviljoen
voor het houden van feesten, ontvangsten enz., zeer juist,
doch daarnaast zou spr. een bepaling willen opnemen, dat
ook aan elke vereeniging, die niet in strijd is met de
goede orde, het Paviljoen moet worden afgestaan voor het
houden van vergaderingen, meetings enz.
De VOORZITTER zegt, dat men onmogelijk den pachter
daartoe in 't algemeen kan verplichten Trouwens spr. hebben
nooit klachten bereikt, dat de pachter het gebruik van het
Paviljoen aan speciale vereenigingen weigerde.