450 2 o SEPTEMBER 1921. De heer HAAEMAN zou gaarne de verklaring uitlokken, dat de Raad ook hierin billijkheid ziet om de gelijkmatig heid te betrachten. De VOORZITTER wijst er op, dat het Paviljoen geen gemeentelijke vergaderzaal is. Voor zoover echter B. en W. daarover iets te zeggen hebben, zullen zij natuurlijk zooveel mogelijk de gelijkmatigheid betrachten. De heer COHEN veronderstelt, dat de pachter zeer inge nomen zou zijn met het opnemen van de door den heer Haaiman aangegeven bepaling, daar eerstgenoemde nu zijn tuin niet beschikbaar durft stellen uit vrees voor een zeker soort menschen. De VOORZITTER meent, dat de gemeente toch niet kan willen dat het Paviljoen steeds voor groote demonstra ties open staat. De heer COHEN Eén partij kan er nooit vergaderen, van andere zijden geschiedt dat wel De heer KORTE WEG vraagt welke reden er in 1910 de gemeente toe geleid hebben om het Paviljoen voor f 1000, niet te koopen en welke belangen er aan verbonden zijn om dit tot 1935 te verhuren. De VOORZITTER deelt mede, dat de pachter, indien deze tot 1 Jan. 1935 de beschikking kan behouden over het Paviljoen, bereid is dit netjes op te knappen. In ver band hiermede moet echter ook de huurovereenkomst met de Groote Sociëteit tot dien datum verlengd worden. De heer KORTEWEG vraagt nog of het niet voor de gemeente voordeeliger was geweest, indien zij het Paviljoen had gekocht. De VOORZITTER ontkent zulks het punt is onderzocht, doch allerlei moeilijkheden rezen daarbij. Zonder verdere bedenkingen word.t alsnu over-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 450