464
30 SEPTEMBER 1921.
voorstellen die f 7500,maar te geven. Wat voor indruk
moet zulks maken op de Ministers, den Commissaris der
Koningin Spr. is ervan overtuigd, dat als die zelfde
Ministers, die de Troonrede en de Millioenen-nota hebben
opgesteld, bij de onthulling door den Burgemeester aldus
waren toegesproken „de financieele toestand der gemeente
laat het geven van uitgebreide festiviteiten niet toe, derhalve
dient deze plechtigheid in grooten eenvoud te geschieden",
die Ministers den Burgemeester de hand zouden hebben ge
drukt en hem hulde gebracht zouden hebben voor het schit
terend voorbeeld van zuinigheid door Breda gegeven Spr
zal geen opsomming geven van de zaken, waarvoor die
gelden nuttiger zouden kunnen worden besteed, hij wil w
echter de opmerking maken, dat men ons voortaan van het
lijf dient te blijven met te beweren, dat er voor sociale
doeleinden geen geld beschikbaar is.
Ten slotte wenscht spr. nog te wijzen op hetgeen Burge
meester en Wethouders niet hebben medegedeeld, n.l. dat
de raadsleden-voorstanders ten volle de verantwoordelijkheid
moeten aanvaarden en dat, indien de Gedeputeerde Staten
deze uitgaaf niet mochten goedkeuren, zij persoonlijk daar
voor aansprakelijk zullen worden gesteld. De Raad mag dus
wel goed beseffen, wat hij doet
De heer KLUFT wijst er op, dat deze zaak al van veel langer
terug dateertreeds jaren geleden heeft de Raad het stand
beeldgeschenk aanvaard en steeds heeft men er veel moeite
voor gedaan om het beeld in Breda geplaatst te krijgen.
Het is dus duidelijk, dat de onthullingsplechtigheid niet op
de gewone manier kan geschieden, doch dat daaraan eenige
feestelijkheden verbonden moeten zijn spr. voelt zulks als
een verplichting van den Raad. Wij staan hier voor feiten,
waaraan wij niet kunnen ontkomen. Spr. heeft aanvankelijk
behoord tot degenen, die een uitgaaf van f 7500,voorde
feestelijkheden te veel achten, maar wij hebben ook ver
plichtingen, welke nagekomen moeten worden. In elk huis-