480 30 SEPTEMBER 1921. De heer CERUTTI is van meening, dat het College toch niet zal verwachten, dat de Raad dit voorstel zoo zal aan nemen In de raadsvergadering van 5 April j.l. is het door Burgemeester en Wethouders voorgestelde bij art. 2B. sub. 10 40 der ontwerp-verordening met groote meerderheid afgewezen en nu komt het College weer met hetzelfde voorstel terug, alleen met meer omhaal van woorden. Inder daad komt het op hetzelfde neer, daar slechts één ingezetene bij den afstand van zijn stoep de voorwaarde heeft gesteld dat hem nimmer eenige recognitie zal worden opgelegd. Zouden zoo vele bekwame rechtsgeleerden als Lok e, IngenHousz, Pels R ij eken en Van Mierlo hun stoepen hebben afgestaan, indien zij hadden vermoed dat hun rechtverkrijgenden later nog eens belasting zouden moeten betalen, voor het hebben van kelderluiken Zij heb ben niet verwacht, dat er een College zou komen dat zoo ondankbaar zou zijn Toen in den Raad van 8 Augustus j.l. de heer Cohen de bekende politiezaak wederom aan de orde wilde stellen, werd deze er door den Voorzitter op gewezen, dat de Raad eenmaal een beslissing had genomen, zoodat 's Raads prestige niet toeliet die zaak opnieuw te gaan be handelen. Hier hebben wij een soortgelijk geval. De VOORZITTER Dit is een ander voorstel. De heer CERUTTI: Pardon, mijnheer de Voorzitter, het is precies 't zelfde Ook hier wordt het prestige van den Raad aangerand. Uit achting voor den Raad stel ik voor, dit voorstel te verwerpen. De heer FEBER begrijpt niet goed, waar de heer Cerutti heen wil. Indertijd zijn de stoepen afgestaan en in de plaats daarvan trottoirs gekomen. Waarom hebben die eminente rechtsgeleerden, waarvan de heer Cerutti spreekt, dan toen geen voorwaarden gesteld Deze verordening bestaat toch al lang. Bovendien zijn de grenzen van die vroegere

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 480