482 30 SEPTEMBER 1921. den grond en zou men er b.v. ook een schutting op kunnen zetten. De heer CERUTTI zegt, dat in deze alleen sprake is van een moreel recht. De bewoners van de Nieuwstraat, die hun stoepen niet hebben afgestaan, kunnen de anderen, die zulks wel hebben gedaan, thans uitlachen. De reeds meer genoemde juristen hebben nooit kunnen vermoeden, dat een later gemeentebestuur zoo ondankbaar zou zijn om hun recht verkrijgenden te gaan belasten. Spr. handhaaft zijn meening, dat dit voorstel in wezen hetzelfde is, als destijds door den Raad is verworpenhij noemt zulk een handelwijze van Burgemeester en Wethouders lachen met den Raad. De VOORZITTER vraagt den heer Cerutti in hoever deze met de rechtverkrijgenden wenscht te gaan tot zoon, kleinzoon, kooper De heer CERUTTI bevestigt zulks; hij beroept zich in dit verband op art. 1354 B.W., daar het hier toch gaat om een verbintenis uit een contract geboren. De VOORZjTTER Als er een contract bestaat, kan er op het voorstel van Burgemeester en Wethouders niets tegen zijn en is dat ook onaanvechtbaar De heer CERUTTIHet gaat hier niet om een wettig recht, maar om een moreel rechter is geen sprake van erfdienstbaarheid. De raad mist in deze het moreele recht om belasting te heffen. De VOORZITTER wijst op de onbillijke consequenties, welke daaruit voor anderen zouden voortvloeien en meent, dat de gemeente geen gunsten kan gaan bewijzen. De heer LIJDSMAN vraagt zich af, hoe het recht op die stoepen nu nog te bewijzen valt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 482