30 SEPTEMBER 1921.
483
De heer CERUTTI beweert niet alleen voor zijn eigen
opvatting op te komen, doch ook voor de waardigheid van
den Raad, die vroeger uitspraak heeft gedaan die kelderluiken
etc, niet te belasten.
De heer KORTEWEG vraagt of het wel billijk is de kelder
luiken binnen de particuliere afscheidingen niet en die daar
buiten wel te belasten. Volgens spr. wordt de kleine man
daardoor het meest getroffen.
De VOORZITTER antwoordt den heer Korteweg, dat
de heffing juist berust op het gebruik van openbaren ge
meentegrond.
De heer KLUFT kan zich met de opvatting van den
heer C e r u 11 i wel vereenigen, doch spr. voelt er ook veel
voor om de geheele verordening op te doeken. Wie zal
thans uitmaken hoe groot die stoepen geweest zijn
De VOORZITTER vindt het toch billijk iets te heffen
voor het gebruik van openbaren gemeentegrond.
De heer CERUTTI beroept zich nogmaals op het vroeger
besluit van den Raad in deze.
De VOORZITTER acht de zaak thans genoegzaam be
sproken.
De algemeene beschouwingen worden hierop gesloten en
alsnu wordt overgegaan tot de artikelsgewijze behandeling
der ontwerp-verordening.
Artikel 1.
Wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Artikel 2.
De heer CERUTTI doet het voorstel art. 2B, sub. i°, 2°,
3° en 40 te doen vervallen.