30 SEPTEMBER 1921. 495 De VOORZITTER zegt, dat het natuurlijk niet doenlijk is een betaling in geld te doen als men iemand geen verlof geeft, zulks gebeurt in heel Nederland niet. Bovendien mag men nimmer in de beschikking over het politie-personeel belemmerd worden door een vergoeding van f 5,Spr. vraagt zich echter af, of dit adres wel ernstig bedoeld is en stelt voor, het voor kennisgeving aan te nemen. De heer KORTEWEG vindt het billijk om, wanneer de vrije dag beperkt wordt, een kleine vergoeding toe te kennen. De VOORZITTER antwoordt, dat die vrijheidsbeperking bij tal van andere ambtenaren ook voorkomtmen moet zoo noodig over bet personeel kunnen beschikken. De heer KORTEWEG vraagt of veelvuldig gebruik wordt gemaakt van de bepaling, waarbij den politieagenten wordt verboden zich op hun vrijen dag buiten de gemeente te begeven. De VOORZITTER deelt mede, dat zulks niet gebeurt dan om bepaalde redenen. Men moet onder bijzondere omstan digheden toch over het politie-personeel kunnen beschikken. De heer BOGMANS zegt, dat voor zoover hem bekend het adres ook geen ernst is. Het gaat er maar om, dat het den agenten in den laatsten tijd belet wordt op hun vrijen dag de stad uit te gaan. Wanneer men die menschen weer zooals vroeger daartoe in de gelegenheid stelt, is de zaak in orde. De toestand is thans zoo, dat zij vandaag moeten vragen of zij morgen op reis kunnen gaan. De VOORZITTER verklaart, dat het gedurende eenigen tijd noodig is geweest de voorzichtigheid te betrachten en het verlof eenigszins in te binden. Op het oogenblik gaat het daarmede weer den gewonen loop onder zekere waar borgen men moet deze zaak echter aan spr.'s beleid over laten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 495