22 OCTOBER 1921.
513
De heer Ranters gaat echter nog verder en verwijt
den leden van den Raad, die aan de motie-B o g m a n s
hun stem gaven, mir nichts, dir nichts, een ondoordacht
besluit te hebben genomen. Wanneer ik dat zoo lees in het
epistel des heeren Ranters dan, Mijnheer de V o o r-
z i 11 e r, denk ik aan het bekende spreekwoord „Beschei-
denheit ist eine Zier" en is het dan ook met kracht dat ik
opkom tegen een dergelijke beschuldiging. Volgaarne heb ik
mijn stem gegeven aan de motie-B o g m a n s, waarvoor, tot
mijn genoegen, een groote meerderheid van den Raad zich
meende te moeten verklaren. Van ondoordachtheid is dan
ook geen sprake en is blijkbaar de heer Ranters van
meening, dat slechts de overigens vrij zeldzame, maar dan
ook zoo bij uitstek reactionnaire voorstellen, die zijnerzijds
den Raad bereiken, zoo bijzonder doordacht zijn.
Mijnheer de V o'o r z i 11 e r, het is voor mij erg verleidelijk
aan de hand van 's heeren Ranters briefje nog verder op
dit stramien voort te borduren. Ik zal het echter hierbij laten,
en wanneer straks door den Raad aan 's heeren Ranters
verzoek om ontslag uit de tramcommissie zal worden voldaan,
zal door mij deswegen geen enkele traan worden gelaten.
De VOORZITTER is van meening, dat het College van
Burgemeester en Wethouders zelf wel in staat is om zich
tegen eventueele ,,Seitenhiebe" te verdedigen.
De heer CERUTTI wijst er op, dat de heer Ranters
geen ontslag als commissielid behoeft te vragen, diens mede-
deeling, dat hij aan de werkzaamheden van de Tramcom
missie niet langer wenscht deel te nemen, kan zonder meer
voor kennisgeving worden aangenomen.
De VOORZITTER stelt hierop voor, het schrijven van
den heer Ranters voor kennisgeving aan te nemen.
Daartoe wordt besloten.