514 22 OCTOBER 1921. 12. Schriftelijke vragen van het raadslid A. C. Korte- w e g, betreffende de onteigening van gronden, bestemd voor woningbouw. De VOORZITTER geeft in overweging deze vragen te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om prae-advies. Dienovereenkomstig wordt besloten. 13 Schrijven van de Gedeputeerde Staten van Noord brabant, houdende bedenkingen tegen een ter goedkeuring ingezonden raadsbesluit tot het vestigen van een bouwverbod, met ontwerp-antwoord van Burgemeester en Wethouders, luidende als volgt „In het hierbijgevoegd aan Uwen Raad gericht schrijven worden door Gedeputeerde Staten een tweetal bedenkingen geopperd tegen het ter goedkeuring ingezonden raadsbesluit van 18 October 1919, betreffende het vestigen van een bouwverbod op enkele perceelen, gelegen aan de Oude Vest. Het eerste bezwaar bestaat hierin, dat de considerans van het besluit niet in overeenstemming is met art. 27 (oud) der Woningwet, wijl een bouwverbod alleen kan gevestigd worden in het belang van stelselmatige bebouwing en niet uit een aesthetisch oogpunt of met het oog op verkeers- belangen. Onzerzijds bestaat geen bezwaar aan deze bedenking tegemoet te komen. De aanhef van het besluit zou dan dienen te luiden „Overwegende, dat in het belang van een stelselmatige bebouwing de hierna te noemen perceelen bij raadsbesluit „van 12 Juni 1919 zijn aangewezen om in de naaste toe komst te worden bestemd voor de verbreeding van de „straat, genaamd „de Oude Vest" en de verruiming van het „aldaar gelegen plein". Het tweede bezwaar is gegrond op de omstandigheid, dat in het besluit de redenen hadden moeten zijn medegedeeld,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 514