536
22 OCTOBER 1921.
van art. 1 der drankwet, te doen sluiten ofwel voor die
inrichtingen gedurende die dagen een tapverbod te willen
verordenen.
Dit adres is belegd met eene uitvoerige memorie van toe
lichting, bevattende de gronden, waarop het verzoek steunt.
In de daarop volgende vergadering kwam wederom een
adres in van de afdeeling Breda van den Nederlandschen
Bond van koffiehuis-, restauranthouders en slijters, waarin
verzocht wordt op dit adres afwijzend te beschikken.
Wij hebben gemeend ons advies ten aanzien van al deze
adressen, welke van dezelfde strekking zijn, in één rapport
te kunnen samenvatten.
Alvorens echter onze zienswijze daaromtrent te doen
kennen, achten wij het niet ondienstig, aan de hand van
de bestaande jurisprudentie, na te gaan of, en zoo ja, in
hoever de gemeenteraad bevoegd is een zoogenaamd „tap
verbod" uit te vaardigen, om daarna de vraag te overwegen
of het al dan niet gewenscht is onder zeker omstandig
heden voor deze gemeente dergelijke verbodsbepalingen in
het leven te roepen.
Algemeen wordt aangenomen, dat de bevoegdheid tot het
uitvaardigen van een tapverbod steun vindt in art. 7, ie lid,
sub 4e der drankwet, luidende
„Bij plaatselijke verordening kan de gemeenteraad, onver
hinderd zijne bevoegdheid krachtens art. 135 der gemeente-
„wet:
„ie enz.
,,4e dagen bepalen, waarop wegens omstandigheden, op
„grond van welke misbruik van sterken drank te vreezen
„is, in de gemeente of in bepaalde wijken of buurten voor
het publiek toegankelijke localiteitcn, waarvoor vergunning is
„verleend, gesloten moeten zijn, hetzij gedurende den geheelen
„dag, hetzij gedurende bepaalde uren".
Men verlieze hierbij niet uit het oog, dat een sluitings
gebod, als bedoeld in dit artikel, enkel betrekking heeft op
vergunningslocalitciten, zoodat de bierhuizen en dergelijke