538
22 OCTOBER 1921.
verboden werd in zijne vergunningslocaliteit sterken drank
te verkoopen, toe te dienen enz. gedurende de kermisweek.
Het betrof hier dus niet een sluitingsgebod, als bedoeld
in art. 7, ie lid, sub 4® der drankwet, maar enkel eene ver
bodsbepaling, om gedurende de kermisweek aan de bezoekers
sterken drank toe te dienen.
De Hooge Raad ontzegde aan deze verordening bindende
kracht bij arrest van 4 April 1921, omdat zij niet kon wor
den toegepast op eene localiteit, die behoort tot eene sociëteit
en alleen voor een gesloten gezelschap toegankelijk is;
Bij dit arrest is evenwel onopgelost gebleven de vraag, of
art. 7, ie lid, sub 4e der drankwet aan den gemeenteraad
de bevoegdheid laat, om in plaats van een algeheel sluitings
gebod uit te vaardigen, alleen het toedienen van sterken
drank te verbieden, en daarnaast de vergunningslocaliteiten
voor het publiek toegankelijk te blijven stellen.
Naar aanleiding van een door den Frieschen Bond van
hótel-, café- en societeitshouders in (920 tot H. M. de Koningin
gericht verzoek om vernietiging van verschillende gemeente
lijke verordeningen, waarbij voor bepaalde dagen een tapverbod
wordt vastgesteld, heeft de Minister van Arbeid tot enkele
Friesche gemeentebesturen een schrijven gericht, waarin o. a.
het volgende voorkomt
„Bij doorlezing van de verordeningen bij dit adres gevoegd,
„hebben voorshands reeds de volgende punten mijne aan
dacht getrokken
„I®. In verschillende verordeningen wordt een tapverbod
„uitgevaardigd, soms nog versterkt door beperkende bepa
lingen ten aanzien van sterken drank o.a. gedurende den
„Zondag.
„2®. In sommige verordeningen wordt aan den Burge
meester bevoegdheid verleend in het belang der openbare
„orde voor een door hem te bepalen tijd den verkoop of het
„verstrekken van sterken drank in het klein in de voor het
„publiek toegankelijke vergunningslocaliteiten te verbieden.
„Wat het eerste punt betreft is er m.i. geen bezwaar tegen,