22 OCTOBER 1921. 541
paalde dagen of gedurende bepaalde uren van den dag te
beletten, doch wordt aan de vergunninghouders de bevoegd
heid gelaten hun bedrijf overigens gedurende die dagen of
uren voort te zetten.
Hierbij zij opgemerkt, dat een dergelijk tapverbod, blijkens
het hiervoor aangehaald arrest van den Hoogen Raad, zich
niet kan uitstrekken tot sociëteiten en uit den aard der zaak
evenmin tot slijterijen, omdat in zoodanige inrichtingen niet
getapt wordt, doch enkel sterke drank wordt toegediend voor
gebruik elders dan ter plaatse van verkoop.
Het uitvaardigen van een tapverbod vindt o. i. geen steun
in art. 7, ie lid, sub 4® der drankwet, waar alleen sprake is
van een sluitingsqebod. Het kan echter steun vinden in art.
3 5 der gemeentewet, hetwelk aan den raad de bevoegdheid
toekent om verordeningen uit te vaardigen, die hij in het
belang der openbare orde, zedelijkheid en gezondheid noodig
oordeelt.
Zooals de Minister van Arbeid echter in zijn schrijven aan
enkele Friesche Gemeentebesturen deed opmerken, mag een
tapverbod in zijne strekking niet verder gaan dan het sluitings
gebod, bedoeld in art. 7, sub 4" der drankwet, waaruit volgt,
dat daarvoor alleen in aanmerking kunnen komen zulke dagen,
waarop wegens bijzondere omstandigheden een verhoogd
drankmisbruik is te vreezen.
Niet ontkend kan worden, dat het drankgebruik op enkele
drukke kermisdagen grooter is dan op gewone dagen, doch
dit verschijnsel is evengoed waar te nemen op andere dagen,
waarin de bevolking in eene bijzondere stemming verkeert.
Ter wille van de consequentie zal een tapverbod dus niet
uitsluitend beperkt moeten blijven tot eenige kermisdagen,
maar zullen ook andere bijzondere feestdagen in dat verbod
behooren te worden betrokken.
De vraag is echter, of het uitvaardigen van een tapverbod
voor deze gemeente wel gewenscht is.
Allereerst zij opgemerkt, dat deze gemeente nauw omsloten
is door andere gemeenten, waar men even over de grenzen