562 22 OCTOBER 1921. De heer FEBER wijst er den heer Cohen op, dat de Burgemeester als hoofd van de politie niet verplicht is in lichtingen daaromtrent te verstrekken. De VOORZITTER voegt den heer Cohen toe, dat deze zich eerst eens op de hoogte moet stellen wat een bekeuring is, alvorens zich daarmee te bemoeien. De heer Cohen heeft er nu niet voldoende verstand van om er den Raad mede op te houden. De heer COHEN U zeker wel, omdat U een doctoralen graad hebt Alsnu wordt besloten de vragen van den heer Cohen voor kennisgeving aan te nemen. De heer HAALMAN vraagt het woord voor een persoonlijk feit. De Voorzitter heeft zooeven gezegd, dat spr. in de vorige raadsvergadering het adres van den Algemeenen Bond van Politiepersoneel als niet ernstig bedoeld zou heb ben gekwalificeerd, dit is niet juist, spr. heeft toen als zijn meening te kennen gegeven, dat bedoeld adres was inge diend om de kwestie van het verlof der politie-agenten hier ter sprake te brengen. De VOORZITTER is van meening, dat als een adres niet de bedoeling heeft te geraken tot inwilliging van het verzoek, dat daarin is vervat, het dan niet serieus bedoeld is. Der halve vindt spr.'s zienswijze steun in hetgeen de heer Haai man zoo juist opmerkte. 32. De VOORZITTER geeft den heer Haaiman thans gelegenheid tot het houden van de bij den aanvang der vergadering aangevraagde interpellaties. De heer HAALMAN herinnert aan het feit, dat de nota in zake grenswijziging eenige maanden geleden voor de raads leden ter visie is gelegd onder uitdrukkelijke geheimhouding.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 562