4 NOVEMBER 1921. Het bestuur dier vereeniging deelt echter deze zienswijze niet en is. van oordeel, dat die vereeniging niet het aange wezen lichaam is om een element te zijn in de organisatie van het onderling overleg. Tengevolge van dit meeningsverschil verzoekt het Comité thans, dat de Raad zich uitsprcke in den geest als door het Comité verlangd wordt, ten einde langs dien weg te trachten het bestuur van de Vereeniging van Nederlandsche gemeen ten op zijn besluit te doen terugkomen. Afgescheiden van de vraag, welke zienswijze hier de juiste is, wil het ons voorkomen, dat het niet op den weg van den gemeenteraad ligt in deze eene uitspraak te doen. Daartoe zou men allereerst de motieven moeten kennen, welke het bestuur der Vereeniging van Ned. gemeenten ertoe geleid hebben, om niet op het verzoek van het Comité in te gaan. Verder is het eene zaak, welke uitsluitend de interne aangelegenheden van de vereeniging raakt en desgewenscht in eene algemeene ledenvergadering van die vereeniging kan besproken worden. Eene afzonderlijke uitspraak van den gemeenteraad kan derhalve geen effect sorteeren. Wij hebben de eer U mitsdien in overweging te geven het hierbij teruggaand adres voor kennisgeving aan te nemen." De heer MEIJVIS kan niet accoord gaan met het prae- advies van Burgemeester en Wethouders. Spr. is van meening, dat de argumenten, welke het A. C. O. P. aanvoert van steek- houdenden aard zijn. Hij acht het werkelijk in het algemeen belang en in dat der werklieden en der gemeenten i.h.b., wanneer deze wijze van overleg zou worden gevolgd en be treurt het derhalve, dat het prae-advies niet in den geest van het adres is uitgebracht. Spr. gelooft ook, dat het veel gemakkelijker werken zou zijn geweest, indien dit overleg tot stand ware gekomen en beroept zich hierbij op het voorbeeld van 550 Duitsche gemeenten, welke met bonden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 571