4 NOVEMBER 1921.
585
verordening. Spr. zal geen motie indienen, hoewel hij zich
vleit, dat de geheele Raad het daarmee eens zou zijn.
De heer KLUFT dankt den heer Haaiman voor diens
welwillende woorden. Vervolgens zegt spr., dat als het ge
meentebestuur in deze iets te zeggen had gehad, wij dan
toch nooit op een eersten stand als het Van Coothplein een
desinfectie-inrichting hadden gekregen. Waar moet het toch
heen in de toekomst, wanneer op de mooiste punten der
stad pakhuizen enz. verrijzen Spr. sluit zich volkomen aan
bij de meening van den heer Haaiman en is ervan over
tuigd, dat een verordening waarbij de verplichting wordt
opgelegd om de gevelteekeningen aan de goedkeuring der
gemeentelijke overheid te onderwerpen hier ten goede zou
werken. Spr. noemt in dit verband als voorbeeld de pro
vincie Noord-Holland. Ten slotte vindt spr. het nemen van
maatregelen tegen het vandalisme der bouwondernemers ook
billijk tegenover de bewoners der naburige panden. Die
menschen hebben een zeker recht, dat aan het aanzien van
hun panden geen afbreuk wordt gedaan door het daarnaast
oprichten van pakhuizen e.d. Het is aan ons om te zorgen,
dat zij in hun rechten gehandhaafd blijven.
De VOORZITTER deelt mede, dat de herziening van de
bouwverordening in een vergevorderd stadium verkeert,
zoodat deze weldra bij den Raad zal worden aanhangig ge
maakt. Bij de behandeling kan dan tevens deze kwestie
onder de oogen worden gezien. Spr. wijst nogmaals op de
moeilijkheden, welke zich daarbij voordoen en noemt als
voorbeeld Den Haag.
De heer KLUFT Men zou het in Den Haag niet moeten
wagen op een van de eerste standen een desinfectie-inrich
ting op te richten
De heer KORTEWEG vindt, dat het heel goed mogelijk
is om de gevelteekeningen aan de goedkeuring van een
schoonheidscommissie te onderwerpen.