598 9 DECEMBER 1921. De VOORZITTER stelt voor, al deze stukken te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om prae-advies. Daartoe wordt besloten. 14. Adres van J. H. Smits, gewezen agent van politie, verzoekende uitkeering van vergoeding voor het bezit van het politie-diploma, voor schoeisel en handschoenen en van vacantie-bijslag. De VOORZITTER licht het verzoek nader toe en zegt, dat adressant toekenning van vergoeding verzoekt voor een tijdperk, dat deze niet in werkelijken dienst was, doch nog wel salaris genoot. Spr. noemt het ondenkbaar, dat men recht heeft op een dergelijke vergoeding, wanneer men geen dienst doet en geeft in overweging dit adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders ter afdoening. De heer COHEN meent, dat de agent gedurende dien tijd geschorst was, dus nog niet ontslagen uit den gemeente dienst. Spr. wil derhalve voorstellen deze vergoeding alsnog uit te betalen. De VOORZITTER wijst er op, dat destijds tegenover Smits een zeer tegemoetkomende houding is aangenomen. Men had hem even goed in Mei zonder meer kunnen ont slaan en dan was alles uit geweest. Het zou zeer onlogisch zijn hem nu vergoeding toe te kennen voor schoeisel enz. terwijl hij in dien tijd geen dienst heeft gedaan. De heer CERUTTI zegt, dat het hier slechts om de vraag gaat of Smits in Mei is ontslagen of geschorst. De VOORZITTER antwoordt, dat de werkelijke dienst van den man in Mei is geëindigd, doch dat hem uit tege moetkoming nog tot 1 September d.a.v. loon is uitbetaald. De heer CERUTTI wijst op het verschil tusschen ontslag en schorsing en wil in het laatste geval wel de toelage voor

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 598