9 DECEMBER [921. 623 met mij zal willen protesteeren tegen een bewering van den heer van D ij k, dat de bekende nota inzake annexatie, ontworpen en ingediend door het College van Burgemeester en Wethouders en dus geheel voor rekening van dat College komend, het werk zou zijn van een aan grootheidswaanzin lijdend bureaucratisch Bredaaan de eene zijde zich droomend van Breda een tweede s-Gravenhage te maken aan de andere zijde de bureaucraat, die zich in tractement ziet vooruitgaan. Hier, mijnheer de Voorzitter, wordt het College van Burgemeester en Wethouders openlijk be schuldigd, bij het ontwerpen en indienen dier annexatie nota grootendeels te zijn geleid door den wensch naar hoo- ger tractement. Vooral hiertegen, mijnheer de Voorzitter, gaat mijn protesteen protest, dat, naar ik hoop en ver trouw, zal worden gedeeld door den geheelen raad. Mijnheer de Voorzitter, ik heb gezegd. De VOORZITTER Het komt mij minder juist voor, dat uitlatingen van bedenkelijke soort, zooals er meer zijn, onderwerp van bespreking worden gemaakt in den Raad van Breda. De gelegenheid zal zich voordoen, hetgeen aan gevoerd wordt en van beteekenis is te beantwoorden De uitlating, waarop de heer Haaiman doelt, vindt misschien eenigszins verontschuldiging in het feit, dat de plotselinge ziekte van den Wethouder Van Alphen zijn collega heeft geleid tot een improvisatie, die bedroevend was niet voor de gemeente Breda, doch voor den spreker. 2. De heer SCHRAUWEN vraagt of de gemeente mede werking kan verleenen om voor de werkstakende metaal bewerkers uitstel van betaling der plaatselijke Inkomsten belasting te verkrijgen, nu de inning door het Rijk geschiedt. De VOORZITTER zegt, dat het gemeentebestuur zich niet op het standpunt kan stellen om, ten aanzien eener bepaalde categorie van menschen, die een zekere sociale positie innemen, af te wijken van de algemeen geldende bepalingen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 623