640
19 DECEMBER 1921.
De heer HORNIX herinnert er aan, dat deze kwestie in
de raadsvergadering van 15 October 1920 uitvoerig is be
sproken. Indertijd is gezegd, dat de heer K r i e n s van de
opheffing zijner functie geen geldelijk nadeel mag onder
vinden. Spr. heeft er toen op gewezen, dat als het voorstel
van Burgemeester en Wethouders werd aangenomen de heer
K r i e n s f 934,pensioen zou krijgen en het daarom ra-
tioneeler zou zijn hem tot 1 Januari 1924 in dienst te houden.
Nu komen Burgemeester en Wethouders weer met hetzelfde
voorstel dat spr. toen heeft bestreden terug, terwijl er nog
niets definitiefs omtrent de nieuwe Pensioenwetten bekend
is. Spr. kan zich dan ook niet vereenigen met dat voorstel,
waardoor de heer K r i e n s de dupe zal worden van de op
heffing van het Stedelijk Muziekkorps, en zal met een ander
voorstel komen, doch hij wil eerst zien, hoe de andere raads
leden er over denken.
De Burgemeester, mr. dr. W. G. A. van Sonsbeeck
is inmiddels ter vergadering verschenen en neemt het voor
zitterschap van den heer L ij d s m a n over.
De heer HAALMAN zegt, het destijds ook billijk gevonden
te hebben, dat de heer K r i e n s niet het slachtoffer zou
worden van de opheffing van het Stedelijk Muziekkorps.
Terecht heeft de heer Hornix opgemerkt, dat dit voorstel
hetzelfde is als het eertijds door Burgemeester en Wethou
ders ingediende. Indertijd heeft spr. het langer-in-dienst-
houden van den heer Kriens bepleit in verband met de
aanhangige ontwerp-Pensioenwetten. Deze zijn echter nog
niet tot wet verheven en derhalve zou de heer Kriens,
wanneer hij nu wordt gepensionneerd, nog niet kunnen ge
nieten van de gunstige bepalingen dier nieuwe Pensioen
wetten. ,Wat betreft den grondslag, waar naar het pensioen
van den heer Kriens berekend wordt, deze bedraagt thans
f 1730,Hiervan krijgt hij 60%, terwijl hij anders wellicht
70 zou genieten van een grondslag van f 2000.Bij de
behandeling van de Pensioenwetten in de Tweede Kamer is