29 DECEMBER 1921.
689
„Bij de samenstelling van de aanbevelingslijst van twee
leden der commissie van toezicht op het lager onderwijs
tengevolge van de periodieke aftreding op 1 Januari a.s. van
mevr. I E 1 i c h-F e b e r en den heer P. Haaiman, werd
in ons College de wenschelijkheid naar voren gebracht om
het ledental dier commissie alsnog met 5 uit te breiden. In
dat geval zouden de verschillende categorieën, welke over
eenkomstig art. 184 der lager onderwijswet in die commissie
zijn vertegenwoordigd, ieder met één moeten worden uitge
breid.
Dit denkbeeld vond bij ons vooral daarom instemming,
wijl hierdoor een geregeld schoolbezoek door de leden der
commissie van de vele openbare en bijzondere scholen in
deze gemeente (totaal 21) zal worden bevorderd, hetgeen,
naar wij mogen veronderstellen, de goedkeuring der com
missie zal wegdragen.
Zondert men de leden-onderwijzers uit, die zich volgens
de wet van het doen van schoolbezoek moeten onthouden,
dan blijven er slechts 6 commissie-leden over, die zich voort
durend van den gang van het onderwijs op de hoogte dienen
te houden.
Bij het groote aantal scholen zou deze taak der commissie
aanmerkelijk verlicht kunnen worden, indien het ledental
met 5 kon worden uitgebreid.
Het is ons bekend, dat in andere gemeenten, van onge
veer hetzelfde zielental als Breda, de plaatselijke schoolcom
missie eveneens uit 15 leden bestaat.
Wij hebben de eer U derhalve in overweging te geven de
verordening, regelende de inrichting en samenstelling van
de commissie van toezicht op het lager onderwijs te wijzigen
in dien zin, dat de commissie voortaan zal bestaan uit 15
leden en dat jaarlijks voortaan 3 leden zullen aftreden.
Indien Uwe vergadering zich met dit voorstel kan ver
eenigen, bevelen wij U, in overleg met de commissie wegens
de periodieke aftreding op 1 Januari a.s. van mevr. I. Elich-