29 DECEMBER 1921.
711
te leggen, terwijl de heer B o s s e r s, zijn opvolger, blijkbaar
zóó weinig gevoelde voor de belangen der gemeente, dat hij
tot den laatsten dag, dien de wet hem toestaat, wachtte om
bericht in te zenden, dat hij zijne benoeming aanvaardde
en daarna wederom tot nagenoeg den laatsten dag wachtte
met het inzenden zijner geloofsbrieven. Spreker vond dit in
flagranten strijd met het behartigen van het gemeentebelang
en meende integendeel een dergelijk handelen gerust te
mogen qualificeeren als een saboteeren van het gemeente
belang.
Wat tenslotte den anti-revolutionnair betreft meende hij,
dat deze, behoudens af en toe een enkele vrij zonderlinge
bevlieging, niet on-democratisch was en hij deze daardoor
tot zijn genoegen dikwerf aan zijne zijde mocht vinden.
Na deze politieke beschouwing kwam de spreker tot het
beleid van Burgemeester en Wethouders en waar hij met
genoegen meermalen hulde had gebracht aan dit College,
meende hij, dat dit hem zeker niet zou euvel duiden, wan
neer hij een w >ord van welwillende critiek op het beleid van
dit College zou laten hooren.
In de allereerste plaats meende hij het te moeten blijven
betreuren, dat inzake de annexatie-nota de Raad in het ge
heel niet was gekend en bleef hij overtuigd, dat het beter
ware geweest, indien het College van zijne plannen mede-
deeling had gedaan aan den Raad of zich eene commissie
uit den Raad had geassumeerd zooals door den spreker bij
interpellatie was gevraagd.
Vanzelfsprekend kwam nu de geheele inhoud dier nota
uitsluitend en alleen voor rekening van het College van
Burgemeester en Wethouders. Spreker had geen bezwaar bij
de behandeling van deze begrooting zijn standpunt, dat het
standpunt is van zijne partij in alle betrokken gemeenten,
te ontvouwen maar op verzoek der overige leden, die meen
den, dat de tijd daarvoor nog niet gekomen was, liet hij dit