7i4 29 DECEMBER 1921. spoedig mogelijk, van voldoende materiaal voorzien, een be roep op den Minister zou kunnen worden gedaan. Bovendien was spreker van oordeel, dat de toestand zóó urgent was, dat indien onverhoopt de Minister niet of niet voldoende zou willen helpen de gemeente desnoods alleen deze zaak zou moeten aanpakken. Alsnu kwam spreker aan de reorganisatie van den genees kundigen dienst, die nog altijd niet haar beslag had ge kregen. Hij herinnerde er aan, dat hij in de raadsvergade ring van 26 Augustus 1920 naar een en ander had geïn formeerd en van den betrokken Wethouder ten antwoord had gekregen, dat binnen afzienbaren tijd het betreffende rapport kon worden tegemoet gezien en waar het nu De cember 1921 was, meende hij met alle recht te mogen vragen wat door dien Wethouder met afzienbaren tijd was bedoeld. Bovendien was het niet-totstandkomen dezer reorganisatie zeer zeker ook oorzaak, dat o.m. het instituut schoolartsen waarvoor op de begrooting 1921 een post, zij het pro me morie, was uitgetrokken, nog niet was ingevoerd en dat het gemeente-ziekenhuis nog altijd niet zoodanig was ingericht dat het voldeed aan middelmatige eischen, die aan een gemeente-ziekenhuis zouden moeten worden gesteld. Alhoewel spreker nog niet geheel en al kennis had kun nen nemen van de financieele nota door den wethouder van financiën' aan den Raad overgelegd, wenschte hij toch reeds op te merken, dat hij zich met verschillende in die nota opgenomen posten niet kon vereenigen en meende hij, dat beschoeiingen, kademuren, de Groote Toren en verschillende andere zaken niet als een realiseerbaar bezit op de credit zijde van de gemeentelijke balans konden worden beschouwd. Hiermede meende spreker zijn algemeene beschouwingen te kunnen sluiten om bij de eventueele posten der begroo ting de andere zaken, die hij nog meende te moeten be spreken, te behandelen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 714