29 DECEMBER 1921.
sproken democratische richting wil gaan, staat een College
van Burgemeester en Wethouders, waarvan de meerderheid,
zooals nu toch wel afdoende zal zijn gebleken, rn tegen
overgestelde n.l. conservatieve richting gaat.
Mijnheer de Voorzitter, het zou mij weinig moeite
kosten aan de hand van tal hier gehouden stemmingen de
afdoendheid van het voorgaande aan te toonen ik mag
echter veilig aannemen, dat zulks gerustelijk overbodig mag
worden geacht. Bovendien, blijkt uit het Centraal Rapport,
dat door niemand de juistheid van mijn beweren wordt
ontkendsterker, Mijnheer de Voorzitter, dat men
zich ten volle van de juistheid bewust is, moge blijken uit
het feit, dat door een onzer politieke tegenstanders werd
aangevoerd, dat de schuld van deze onjuiste verhouding zou
zijn gelegen in de houding der S. D. A. P., die den wethou
derszetel, waartoe de heer Gr wijs in 1919 werd geroepen,
niet had aanvaard.
Hiertegenover, Mijnheer de Voorzitter, wensch ik
op te merken, dat, nu meer en meer blijkt, dat het niet-
accepteeren van dien wethouderszetel zeer terecht is geschied
niet alleen, maar dat, indien wij wel dien wethouderszetel
zouden hebben aanvaard, die onjuiste verhouding 'geheel
precies dezelfde zou zijn geweest en er niets veranderd zou
zijn ten opzichte van de conservatieve meerderheid in het
College van Burgemeester en Wethouders.
Niet wij, Mijnheer de Voorzitter, zijn de schuld van
die onjuiste verhouding, maar de heeren aan den overkant.
Hadden zij, en zelfs de democratische elementen onder hen,
geen afspraak met den heer F e b e r, om hem en den heer
L ij d s m a n wederom als wethouder te verkiezen r Welnu,
toen nu deze beide heeren als zoodanig waren gekozen, stond
het ten eenenmale vast, dat het College van Burgemeester
en Wethouders in deze 4-jarige periode in meerderheid con
servatief zou zijn. Nu ben ik er ten volle van overtuigd, dat,
indien de heeren thans wederom voor hetzelfde dilemma
werden gesteld, zij zich wel 2 maal zouden bedenken maar