2Q DECEMBER 1921.
72;
in elk geval 1111 zitten we ik zal maar niet zeggen met
de gebakken peren met 2 op politiek gebied wel een
heel klein beetje „oudbakken" wethouders.
Aan het conservatisme van den heer F e b e r zal wel door
niemand worden getwijfeld, ook niet door hem zelfen wie
in dezen Raad zou den heer L ij d s m a n, overigens een
allerbeminlijkst man, van verregaande vooruitstrevendheid
willen beschuldigen? Neen, Mijnheer de Voorzitter, hoe
men deze zaak ook draait of keert, de heeren der overzijde
dragen de schuld.
En nu nog iets over „dem Dritte im Bunde", den Wet
houder Moll.
Eenigen tijd geleden heeft men het mij bijzonder kwalijk
genomen, dat ik gewezen heb op het toen bestaande groote
verschil tusschen den heer Moll als wethouder en den heer
Moll als raadslid; maar de heer Moll zelf zal thans wel
willen toegeven, dat zulks door mij niet ten onrechte was
gedaan. Tot mijn groot genoegen hebben wij in den laat-
sten tijd dat verschil aanmerkelijk zien verminderende
heer Moll is wat moediger geworden en daarvoor breng
ik hem gaarne een woord van hulde.
Want, Mijnheer de Voorzitter, al erken ik volmondig,
dat men als lid van het College van Burgemeester en Wet
houders en ook een sociaal-democratisch wethouder zou
zulks moeten doen niet altijd van zijn eigen inzichten
kan doen blijken, het heeft mij bijzonder verheugd, dat
Wethouder Moll, en zulks zeer terecht, heeft ingezien, dat
het daarom geenszins noodig was om in het ander uiterste
te vervallen en steevast zijn eigen meening op te offeren
aan de conservatieve denkbeelden van de meerderheid in
het College. Gaat de heer Moll voort op den thans inge
slagen weg en komt hij toch bij den Raad met plannen,
die in democratische of sociale richting gaan, plannen die
in het College van Burgemeester en Wethouders niet of niet
voldoende instemming konden verwerven, dan kan hij hier
op onzen vollen steun rekenen; en hiermee, Mijnheer de