742
29 DECEMBER 1921.
van Nijverheid het eenige redmiddel ziet en waarop dan
ook zoo bijzonder wordt aangedrongen. Mijnheer de Voor
zitter, in geen enkel geval wensch ik in het algemeen
getornd te zien aan den 8-urigen arbeidsdag en de 45-urige
werkweek en met bijzonder genoegen vernam ik van U per
soonlijk de verzekering, dat U in geen geval een aanslag
zou toelaten op den arbeidstijd der politie. Eenigszins vreemd
doet het daarom aan in de Memorie van Antwoordde lezen
,,dat, indien de Raad tot verlenging van werktijd voor andere
categorieën mocht besluiten, ook voor de politie eene over
eenkomstige regeling zou zijn op te nemen". Maar iets
anders is of er bezuinigd kan worden op het getal der werk
lieden en dan wensch ik er op te wijzen, dat ik het vorige
jaar reeds heb gezegd, dat wij onze ambtenaren en werk
lieden behoorlijk moeten betalen, maar dat wij er beslist niet
meer moeten hebben dan inderdaad noodig is. En thans,
Mijnheer de Voorzitter, wil ik volgaarne daaraan toe
voegen, dat zij ook inderdaad de intensieve arbeid zullen
moeten praesteeren, die redelijkerwijze van hen mag worden
verwacht. Wat de bezuiniging op het politiekorps betreft,
Mijnheer de Voorzitter, ben ik nog steeds van meening,
dat het getal van 4 adjunct-inspecteurs te hoog is. Destijds
heb ik dan ook gestemd voor het voorstel van ons medelid
den heer C e r u 11 i om dit getal te verlagen. Zou ditmaal
van die zijde wederom een dergelijk voorstel komen, dan
zullen ik en mijne politieke vrienden hunne stem daaraan
niet onthouden. Overigens, wanneer door U als hoofd der
politie wordt beweerd, dat U tot behoud van den tegen-
woordigen arbeidstijd met geen mindere sterkte toe kunt,
zal daaraan door ons niet worden getornd. Terugkomende
op de bezuiniging ben ik van meening, dat deze dus moet
worden tot stand gebracht overal waar zulks mogelijk is.
Teleurgesteld heeft het mij dan ook, dat het College zoo
weinig is ingegaan op hetgeen daarover in het Centraal Rap
port tot uiting komt.
Zoo is het antwoord op de bemerking betreffende de posten