744
29 DECEMBER 1921.
plannen van Burgemeester en Wethouders temeer waar bij
Hoofdstuk XVI art. 10der Uitgaven wordt uitgetrokken
een bedrag van f 173.112,78 voor aanleg werken in den
Belcrumpolder. Gevraagd wordt dan ook wat Burgemeester
en Wethouders zich voorstellen aldaar te doen geschieden
en wat meenen Burgemeester en Wethouders daarop te
moeten antwoorden? „Te zijner tijd zullen wij U doen toe
komen een nader voorstel tqt exploitatie van den Belcrum-
„polder. Met de Staatsspoor wordt gecorrespondeerd omtrent
„het verlangde deel, dat in de onteigening is betrokken".
Ziedaar het College denkt een kinderhand is gauw gevuld.
Maar deze zoethouder, Mijnheer de Voorzitter, is al
twee jaar lang ons in den mond gestopt. We zouden nu
toch wel eens iets anders willen hebben, maar dan ook geen
fopspeen.
Dat ook de nieuwe wet op het L. Onderwijs zware lasten
op ons zou leggen was reeds tevoren te voorzien. Waar, als
ik mij niet vergis Tilburg, den Bosch en nog meerdere
plaatsen, die nagenoeg in dezelfde omstandigheden verkeeren,
bezig zijn pogingen aan te wenden om verlichting van deze
zware lasten te verkrijgen, lijkt het mij gewenscht, dat Breda
zich daarbij aansluit. Komen we door eene spoedige alge-
heele reorganisatie ten opzichte van het aantal onderwijzers
in een gunstiger toestand, doordien we dan voldoen aan de
bepalingen van art. 28 der nieuwe wet op het Lager Onder
wijs, dan zal reeds veel ten goede zijn verbeterd.
En nu, Mijnheer de Voorzitter, iets over de finan-
cieele nota van den Wethouder van financiën. Ik ben met
het College van oordeel, dat alleen na eene grondige kennis
neming ervan, vruchtdragende besprekingen te verwachten
zijn. Daarom lijkt het mij bijzonder gewenscht deze nota nog
niet te behandelen, omdat bij deze begrootingsdebatten aan
de nota niet de aandacht kan worden gewijd, die deze inder
daad verdient en verzoek ik het College deze nota in eene
volgende vergadering een onderwerp van bespreking te doen
maken.