29 DECEMBER 1921.
747
dig, simple co„mme bonjour. Het Ziekenhuis wordt niet als
zoodanig gebruikt, vandaar ook geen klachten. Maar veron
derstel, dat er onverhoopt een epide'mie komt, waardoor het
Ziekenhuis wèl als zoodanig zal moeten worden gebruikt,
dan voldoet het niet aan de minste eischen, dan komen de
klachten, maar dan is het ook te laat. Mijnheer de Voor
zitter, men heeft een ziekenhuis of men heeft het niet.
Heeft men het, dan moet het te allen tijde aan zijne be
stemming kunnen voldoen. Maar hoe is het hier Allereerst
een unicum, denkelijk in heel Nederland en misschien in
heel Europa, dat een „apotheker" directeur is, en dat het
geheele personeel bestaat uit den concierge en zijn vrouw,
die concierge, ziekenverpleger en verpleegster, werkvrouw,
linnenmeid, keukenmeid, stoker, machinist en zoo wat alles
tegelijk zijn. Gebeurt het, dat er morgen aan den dag een
aantal zieken moet worden opgenomen, dan kan daarvan
niets terecht komen. Dit is naast het instituut der school
artsen een der eerste zaken, die onder het oog moet wor
den gezien bij het tot stand komen van de reorganisatie van
den geneeskundigen dienst.
Heb ik niet nagelaten te critiseeren, thans wil ik ook hulde
brengen aan het College, dat heeft voorgesteld eene andere
regeling ten opzichte van de gemeente-vroedvrouwen. De
Raad heeft deze andere regeling aanvaard en ik ben daar
dankbaar voor, omreden dat daardoor aan een te lang be
staand hebbende, onbillijken toestand een einde is gemaakt
maar wanneer ik daarover een enkele opmerking wensch te
maken, is het deze, dat onze gemeente-vroedvrouwen inder
daad te laag worden gehonoreerd. Voor haar zou ik om
in de bloemrijke taal van den heer Oostvogels te
spreken eens aan de gemeentelijke perzikenboom willen
schudden. Ik zal geen voorstel doen maar hoop, dat het
College zijn welwillende aandacht hieraan zal willen schenken.
En nu, Mijnheer de Voorzitter, van de gemeente
vroedvrouwen naar een bad- en zweminrichting, il n'y a qu'un
pas. Ook ten aanzien hiervan zwerft nog een motie van mij