756 29 DECEMBER 1921. vinden wij er bij. Ik zie dan ook in de nota der heeren niets anders dan een ,,beau geste", aangenomen tegenover het Bredasche kiezerskorps. Tenslotte, Mijnheer de Voorzitter, het volgende. Steeds hebben wij gaarne erkend de rechten van iedere meerderheid alsook van iedere minderheid. Steeds hebben wij gaarne medegewerkt om bij benoeming van commissiën zoowel in als buiten den Raad het suum cuique in toe passing te brengen. Nimmer hebben wij willen medewerken om een aftredend lid, onverschillig van welke partij, een beentje te lichten. Zijn wij dankbaar voor heJ; feit, dat men mijne fractie haar onverkort deel heeft toegekend in de com missiën uit den Raad, teleurstelling bestaat er bij ons nog steeds, wijl zulks nog niet het geval was bij commissiën buiten den Raad. Een beroep in deze, zoowel op het College als op den Raad, zal, naar ik hoop, zeker niet onverhoord blijven. Eindig ik thans mijn algemeene beschouwingen, Mijnheer de Voorzitter, dan wil ik dat doen met nage noeg dezelfde woorden, waarmede ik mijn algemeene be schouwingen over de begrooting besloot in de vergadering der Provinciale Staten in Juli van dit jaar, woorden, Mijn heer de Voorzitter, die ik tot mijn groot genoegen opmerkelijk dikwijls heb hooren herhalen in den laatsten tijd bij tal van begrootingsdebatten in gemeenteraden, woorden o.m. ook gesproken door den heer Boissevain in den gemeenteraad van Amsterdam, n.l. dat het in dezen bijzon deren tijd van groote en grootsche vraagstukken een mis daad is, wanneer wij ons angstvallig blindstaren op hetgeen ons scheidt, maar, dat het in tegendeel geboden is te zoeken en te zien naar het waarlijk vele, dat ons bindt. Geschiedt zulks ook hier, Mijnheer de Voorzitter, dan zullen voor waar de belangen der stad Breda, die wij toch allen gaarne willen behartigen, daarmee in elk opzicht zijn gebaat. Mogen daarom onze werkzaamheden vruchtdragend blijken en moge het ons gegeven zijn ons bij voortduring te verheugen in den groei en bloei van deze waarlijk schoone stad. Mijnheer de Voorzitter, ik heb gezegd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 756