29 DECEMBER 1921. 759 De heer OOSTVOGELS zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter! De Raad zal van mij wel niet verwachten, dat ik als jongste Raadslid, die geen enkele afdeelingsvergadering kon bijwonen en voor deze begrooting dus op eigen kracht was aangewezen, een ellenlange rede zal houden, trouwens het is mijne gewoonte niet lang te spreken ik huldig de leerdat in weinig woorden soms veel waarheid schuilt. Bij mijn intrede in den Raad werd ik begroet met het gemompel als het kindje binnenkomt, juicht heel het huis gezin. Het huisgezin moge gejuicht hebben, het kindje deed het niet, want ik wist maar al te goed, dat ik hier een huisgezin binnentrad, waar er de laatste jaren maar al te weelderig was op los geleefd en zuinigheid gebiedend was. In deze mee ning werd ik nog meer versterkt toen mij het rapport van den Wethouder van Financiën bereikte, waaruit mij bleek, dat de steenen in de straat en de boomen aan den weg bovenmatig met schulden belast waren. Mijnheer de Voorzitter, al zoekende en tastende en beoordeelende heb ik mij deze begrooting voorgesteld als een gebouw, waarvan de inkomsten de fundeering en de uitgaven de opstand zou zijn, en, waar sommige cijfers der inkomsten mij veel te hoog voorkomen en de werkelijkheid in de verste verte niet zullen benaderen, zal dit fundament zoodanig verzwakt zijn, dat het den opstand (de uitgaven) niet zal kunnen dragen verzakkingen en scheuren zullen ontstaan en men zal het gebouw door leeningen moeten stutten, waardoor men komt van kwaad tot erger. Mijnheer de Voorzitter, hiermede zal ik eindigen, mij het recht voorbehoudende om bij de behandeling der ver schillende punten mijne critiek daar tegenover te plaatsen ik zal trachten, die zooveel mogelijk opbouwend, zoo min mogelijk afbrekend te doen zijn. Mijnheer de Voorzitter, ik dank U, ik heb voorloopig gezegd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 759