77 o 30 DECEMBER 1921. De heer FEBER zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter. Alvorens over te gaan tot de zakelijke bespreking van de financiën der gemeente, wensch ik in het kort eenige spre kers van gisteren te antwoorden, voor zoover daartoe althans bij mij aanleiding bestaat. Den heer Haaiman heb ik in zekeren zin bewonderd, wel niet zoozeer omdat hij in korten tijd veel zakelijks ver telt, maar meer omdat hij de gave bezit lang te praten, zijn onderwerp wijd uit te spinnen en lange en daardoor kostbare notulen te kweeken maar het is jammer voor hem, dat hij het zakelijke te veel ten offer brengt aan het persoonlijke. Blijkbaar is hem een degelijke scheiding van personen en zaken wel wat vreemd. Ik zal den heer Haaiman in zijne wijze van spreken niet volgen. Zijne persoonlijke aanvallen glijden langs mij heen ook was de heer Haaiman persoonlijk tegenover den heer Asselbergs. Hij sprak niet over den Voorzitter der com missie, gevormd op initiatief der afdeeling Breda van de Maatschappij van Nijverheid, hij had het voortdurend over den heer Asselbergs, was zelfs zoo onkiesch om diens aanslagen als particulier en inwoner van Breda in den Hoofdelijken Omslag te memoreeren, te spreken over de lijf wacht des heeren Feber, het trio Asselbergs, Feber, Smagghe en mij te doodverven als No. 1 op de candi- datenlijst eener bezuinigingspartij. Een durf, die alleen van den heer Haaiman mag worden verwacht. Al de aardig heden van dezen spreker lokten weinig hilariteit en sloegen blijkbaar niet in, en de Raad liet in deze een waarlijk kostelijk moment voorbijgaan, toen de heer Haaiman zich met verheffing van stem aldus uitte „Ik zie bij den Wethouder van financiën al reeds verbazing" en dit op een oogenblik, dat geen spier van mijn gelaat vertrok. Hier toonde hij zich een waar pendant van den heer Braat in de 2e Kamer, toen dezezeide: „Ik zie de heeren

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 770