30 DECEMBER 1921.
771
al lachen", terwijl daartoe niemand eenige neiging toonde.
Eerst daarna barstte het gelach los in de Kamer en zal men
daar die vermakelijke scène niet spoedig vergeten.
Ook heeft de heer Haaiman de politiek ter sprake
gebracht. Ik zal mij van politieke beschouwingen onthouden,
alleen moet mij deze mededeeling van het hart, dat ik aller
minst naijverig ben op de bewierooking van de arbeiders
afgevaardigden der R. K. Partij, in het bijzonder van collega
wethouder Moll en van den heer Korteweg, wanneer
die wierook komt van den heer Haaiman. Of de R. K.
partij, in haar geheel, die bewierooking, dit zoet gefluit van
den vogelaar, zoo aangenaam zal vinden, lijkt mij aan twijfel
onderhevig. Ontdaan van alle franje en persoonlijkheden,
kom ik thans tot het zakelijke in de rede van den heer
Haaiman. En dan schaar ik mij dadelijk aan zijne zijde,
als hij spreekt over bezuinigen.
En ik ben het ook met hem eens, dat het rapport, uitge
bracht door de Maatschappij van Nijverheid, niet in alle
opzichten juist is. Maar ik zal over het werk der Commissie,
gevormd door de Maatschappij van Nijverheid, toch een
anderen klank doen hooren. De bespreking van dit rapport
in den Raad is tot gelegener tijd uitgesteld. Doch het kan
bij mij slechts waardeering winden, wanneer zich uit de be
lastingbetalende burgerij mannen van kennis, bekwaamheid
en ervaring beschikbaar stellen om de aandacht te vestigen
op gemeentelijke uitgaven, die, zooals zij zich voorzichtig
uitdrukken, naar hunne meening, aanvechtbaar en voor ver
mindering vatbaar zijn. Deze Commissie was aangewezen op
de dorre cijfers der begrooting en miste elke bevoegdheid
om zich van die cijfers toelichting te verschaffen. Dat moest
op het werk den stempel van onvolledigheid drukken, doch
als dit werk de bezüinigings-idée slechts meer gaande maakt,
zal de commissie zich voor haren arbeid al ruimschoots be
loond achten.
Mijnheer de Voorzitter, nu ik toch over deze Com
missie spreek, wil ik nog even antwoorden op hetgeen den