3o DECEMBER 1921. 779 De heer MOLL houdt de volgende rede Mijnheer de Voorzitter, Bij de algemeene beschouwingen over de gemeente-be grooting, welke gisteren hebben plaats gehad, is de critiek mij grootendeels bespaard gebleven en kan ik in mijn ant woord dus kort zijn. De rede van den heer Haaiman geeft mij echter aan leiding om op eenige onderdeelen daarvan nader in te gaan, vooral ga ik hier op in, Mijnheer de V o o r z i 11 e r, omdat aan de overzijde reeds werd gefluisterd van een nieuwe coa litie, n.l. rood zwart of omgekeerd. Ik maak me echter sterk, Mijnheer de Voorzitter, dat de heer Haaiman zich van een dergelijke coalitie wel geen illusies zal stellen, daar onze uiteenloopende levensbeschouwingen hiertegen een blijvend beletsel zullen zijn. De heeren aan de overzijde kunnen dus gerust zijn. Hiermede, Mijnheer de Voor zitter, wil ik echter niet beweren, dat in sommige zaken geen samenwerking zou mogelijk zijn. Integendeel, Mijnheer de Voorzitter, zulks is reeds meermalen in dezen Raad gebleken, wanneer het betreft de bevordering en uit voering der sociale wetgeving of herziening van loonrege lingen of anderszins. Wat echter niet beteekent en hierop wil ik den nadruk leggen een rood-zwart blok of omge keerd. Het is, Mijnheer de Voorzitter, toch een niet tegen te spreken feit, dat vóór 1914 in deze gemeente de loonen van het gemeente-personeel schrikbarend laag waren en de arbeidsduur, vooral voor de politie, ontzettend lang. Hierin is een kentering ten goede gekomen en dank zij het R. K. Gemeente-program, welk program rekening houdt met de frissche denkbeelden neergelegd in de Encycliek „Rerum Novarum" van wijlen Paus Leo XIII in welke Encycliek de Paus spreekt van de vele arbeiders, welke als 't ware nog een slavenjuk is opgelegd mochten wij bij onze voorstellen in zake de loonregelingen in tegenstelling met

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 779