780
30 DECEMBER 1921.
vroeger de geheele Roomsche raadsfractie aan onze zijde
hebben.
In dit verband, Mijnheer de Voorzitter, is het wen-
schelijk en noodzakelijk bij deze gelegenheid onze stem te
verheffen tegen het streven van degenen, die met groote
sprongen weer terug willen niet naar 1914, maar naar het
tijdperk van vóór 30 jaren, het tijdperk der liberale over-
heersching, het tijdperk waartegen Paus Leo XIII in Zijn
beroemde Encycliek meende te moeten waarschuwen.
Laat men zich dus niet te angstig maken over een nieuwe
coalitie, maar laat men wel bedenken, dat wij hier te ver
vullen hebben een katholieke plicht, welke ons gebiedt
den arbeider een rechtmatig bestaan te verzekeren.
En klinkt dan niet als een vloek in het oor, Mijnheer
de Voorzitter, de rede door den Voorzitter der Maat
schappij voor Nijverheid en Handel, den heer Asselbergs
gehouden op Dinsdag 22 November Is die rede niet een
aaneenschakeling van reactie en terugdringen van den
arbeider en den ambtenaar iq de krotwoning Is het niet
deze organisatie, die ons thans op ons dak stuurt een adres,
waarin de reactie hoogtij viert Mijnheer de Voorzitter,
laat ons aan dergelijke adressen onzen kostbaren tijd niet
verspillen en het naast ons neerleggen en den geest van
dit adres buiten de muren onzer raadszaal houden.
Hetgeen door den heer Haaiman gezegd is over de
werkeloosheidszorg zal ik nader bespreken bij de rede over
dit onderwerp gehouden door den heer M e ij v i s, welke
speciaal hierover heeft gesproken, daar ik mij anders ge
dwongen zou zien in herhalingen te vervallen. Wat betreft
den kindertoeslag, acht ik mij verplicht hierover een enkel
woord te zeggen. De meening door den heer Haal man
vertolkt, dat de kindertoeslag niet moet worden gegeven
vanaf het eerste, maar vanaf het derde kind, is ook mijne
meening. Reeds het vorig jaar bij het behandelen der ge-
meente-begrooting, toen deze kwestie door mijn vriend
Schrauwen werd besproken, heb ik dit reeds toegegeven