30 DECEMBER 1921.
781
en toegezegd dit jaar met een nieuwe regeling betreffende
den kindertoeslag te zullen komen. Deze kwestie is dan ook
eenige weken geleden door mij in het College van Burge
meester en Wethouders besproken en heb ik voorgesteld een
kindertoeslag toe te passen vanaf het derde kind in den
geest als deze is geregeld in de verordening, regelende de
salarissen enz. der gemeente-ambtenaren, echter met dien
verstande, dat degenen, welke thans een kindertoeslag ge
nieten van een of twee kinderen, dezen bij wijze van over
gangsmaatregel zullen behouden om bij het derde kind in
de nieuwe verordening te worden overgebracht. Om den
Raad een juist beeld te kunnen geven van de kosten aan
deze regeling verbonden is aan de Directeuren der bedrijven
een verzoek gericht om deze kosten aan het College ken
baar te willen maken. Een voorstel betreffende den kinder
toeslag, zoowel als de loonregeling kan de Raad zeer spoedig
tegemoet zien. Wat betreft de kwestie van de medezeggings-
schap der arbeiders in de bedrijven, is de heer Haaiman
zoo vriendelijk geweest hierover geen positief antwoord te
vragen. De heer Haaiman is het zeer zeker met mij eens,
dat daaromtrent op dit oogenblik geen positief antwoord
van mij kan worden verwacht, hoewel ik deze vraag zeer
gaarne in overweging zal nemen en het den heer Haaiman
bekend zal zijn, dat ik hiertegenover niet onsympathiek sta,
gezien het denkbeeld der Federatie van Diocesane Werk
liedenbonden en het R. K. Vakbureau, van welke eerstge
noemde centrale door mij reeds een 6-tal jaren het bestuurs
lidmaatschap wordt vervuld.
Thans, Mijnheer de Voorzitter, kom ik tot den heer
H o r n i x, die een woord van waardeering wijdde aan het
rapport van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel en
aan de Kamer van Koophandel, van welke laatste de heer
H o r n i x getuigde, dat daarin zeer vele hoogstaande R. K.
werkgevers zitting hadden. Mijnheer de Voorzitter, ik
zou den heer H o r n i x willen vragen of hij geen couranten
leestZijn er in de R. K. vereeniging van werkgevers in