30 DECEMBER 1921.
783
komt dat, omdat de heer H o r n i x in de katholieke ver-
eenigingen werkelijk niet thuis is en de heer H o r n i x
houde mij dit ten goede het verschil tusschen een R K.
werkliedenvereeniging en dito vakvereeniging absoluut niet
kent.
Het is juist, Mijnheer de Voorzitter, dat ik bij het
uitbreken der staking ben tegenwoordig geweest in de om
geving der fabriek van Backer en Rueb. Ik ben dien
zelfden morgen ook geweest bij de fabriek van A s s e 1-
bergs en Nachenius. Mijnheer de V o o r z i 11 e r, ik
kon toch niet aannemen, dat de heer H o r n i x anders van
mij verwacht zou hebben. Dan kent de heer H o r n i x mijn
arbeidershart niet. En mag een vrij burger zich in Breda
niet meer op de openbare straat vertoonen. Maar waar ik
tegen op kom, Mijnheer de Voorzitter, is de uitdrukking,
dat ik tot staking zou hebben aangespoord. Dit, Mijnheer
de Voorzitter, is absoluut tegen de waarheid. Wel heb
ik op verzoek van den heer L ij d s m a n, die toen loco
burgemeester was, op een vergadering van stakers het woord
gevoerd en verzocht het molesteeren van werkwilligen te
staken, wat niet zonder succes is gebleven. Ik meen, Mijn
heer de Voorzitter, in deze niet te hebben gehandeld
tegen het gemeentebelang, integendeel. Mocht de heer
H o r n i x meenen, dat zulks wel het geval is geweest, laat
de heer H o r n i x dan den Raad een uitspraak laten doen,
b.v. in den vorm van een motie, dan kan de heer Hornix
ervan verzekerd zijn, dat ik daaruit mijn conclusies zal
weten te trekken en tegen den zin van de meerderheid van
den Raad hier geen oogenblik langer wensch te zitten.
Thans, Mijnheer de Voorzitter, kom ik tot den heer
Kluft, die niet de vaan def reactie heeft verdedigd, maar
onomwonden heeft verklaard niet terug te willen naar den
tijd van vóór 1914, n.l. de arbeider teruggedrongen in een
slop met te weinig loon om te leven en te veel om te
sterven. Mijnheer de Voorzitter, het deed mij genoegen
bij deze algemeene beschouwingen een dergelijke stem,