30 DECEMBER 1921. 799 en moet door ons zonder meer van de hand worden ge wezen, laat staan becomplimenteerd. Waar ten opzichte van de te veel betaalde belasting 1921 de heer H o r n i x aan mijne zijde staat, wil ik hem erop wijzen, dat ik in de eerste plaats heb aanbevolen teruggave aan dengene, die te veel heeft betaald slechts dan wanneer zulks onmogelijk zou zijn, zou ik de oplossing willen vinden op de - manier als door mij aangegeven. Heb ik ernstige critiek uitgeoefend op het College, de heer H o r n i x heeft dit in staat van beschuldiging gesteldaan kunstgrepen, listige handgrepen wellicht, zou het College zich hebben bezondigd. Mijnheer de Voorzitter, ik kan begrijpen, dat de heer H o r n i x tot een dergelijke veronderstelling komt, al heb ik het niet zoo boud durven zeggen. Heb ik hiermede den heer H o r n i x van repliek gediend, thans kom ik tot zijn buurman en partijgenoot, den heer Oostvogels. De heer Oostvogels heeft gezegd, dat, toen hij voor het eerst hier binnentrad, hij hoorde zeggen: als het kindje binnenkomt, juicht heel het huisgezin", maar zeide de heer Oost vogels: het kindje heeft niet gejuicht. Mijnheer de Voorzitter, weet U hoe dat kwam Wel, toen het kindje hier binnenkwam, had het reeds iets in de luier, namelijk het ingezonden stuk in de Bredasche Courant aan het adres van ons medelid den heer A. Schrauwen. Vandaar dat het zich zoo stil hield. Niet onmogelijk is het, Mijnheer de Voorzitter, dat verder dit kindje voor Pa C e r u 11 i, Ma H o r n i x en Oom Van D ij k een „enfant terrible" zal blijken te zijn. De heer Oostvogels meent, dat hij thans in een gezin is aangeland, waarin men boven zijn stand leeft. En nu zal de heer Oostvogels, gezien zijn nota, op zijn manier het huishoudbudget bekorten. Nu, Mijnheer de Voorzitter, zooals ik reeds gisteren zei, de nota van den heer Oostvogels toont aan, dat hij nog wat te leeren heeft en dat op hem, zoowel letterlijk als fi-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 799