804 30 DECEMBER 1921. Dan komt spr. tot hetgeen door Wethouder Moll is gezegd. Spr. had zich, na hetgeen hij daarover in de pers heeft gelezen, geenerlei illusie gemaakt omtrent het totstand komen van een rood-zwart blok. De ontkenning van den heer Moll is niet anders dan een bevestiging van den in houd van spr.'s gisteren gehouden rede, waar hij doelt op samenwerking op verschillend gebied met eerbiediging van elkanders meeningeneen samenwerking, welke door den heer Moll niet wordt ontkend en volgens spr. in de toe komst op den duur moet tot stand komen. Spr. en zijn partijgenooten staan dan ook het dichtst nabij Katholieken van het slag van den heer Moll, want, indien het een Katholieke plicht is te zorgen voor behoorlijke arbeidsloonen enz., dan hebben zij dien plicht beter betracht dan verschil lende van 's heeren Moll's geloofsgenooten, die ook deel uitmaken van dezen Raad. De toezegging van den heer Moll omtrent spoedig te verwachten voorstellen betreffende kindertoeslag vanaf het derde kind en herziening der loonregeling heeft spr. met genoegen vernomen. Ook heeft het spr. verheugd, dat de heer Moll niet onsympathiek staat tegenover medezeggings- schap der arbeiders in de bedrijven en dat hij ook niet wil tornen aan den werktijd van het gemeente-personeel. Wat spr. betreurt is dat bij de verkiezing voor het scheidsgerecht ex art 48 W. R. het meerderheidsstelsel is gevolgd, waar door thans slechts personen van één richting daarin zitting hebben. Spr. wil er dan ook nogmaals op aandringen bij de benoeming van leden door het College met dit feit re kening te houden en tevens in overweging te willen nemen de wenschelijkheid om voortaan een andere wijze van ver kiezing te volgen. Conservatisme, zooals dit door den Voorzitter werd beoogd, heeft spr. niet bedoeld. Hij heeft met het College als conservatief aan te duiden op het oog gehad, dat de meerderheid daarvan behoudend is in politieken zin, d. w. z. niet meegaat met zijn tijd. In dit verband haalt spr. als

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 804