818 30 DECEMBER 1921. werd gedaan door de christelijke liefdadigheid en wezen zij o.m. op de verschillende bestaande conferenties der Vereeniging van den H. Vincentius Paulo, terwijl een ander lid nog wees op hetgeen van protestantsche zijde op dit gebied werd gedaan. Deze leden meenden bovendien, dat bedeeling in natura niet aan te bevelen was, om reden zulks meermalen aanleiding gaf tot ernstige misbruiken, terwijl wederom een ander lid wees op het feit, dat de wet in deze gewijzigd was doordien vroeger de armlastigen in een gemeente kwamen ten laste der gemeente waar zij geboren waren. Ook vond een der leden de kosten van het beheer te hoog en vooral de jaarwedde van den rentmeester, die 10% bedraagt der geheele begrooting. Dit lokte van andere zijde de opmerking uit, dat het salaris van den rentmeester hier reeds lager was, om reden dezen nog salaris krijgt als secretaris van den Armenraad. Ware dit niet het geval, dan zou deze jaarwedde zeker nog hooger moeten zijn. Tenslotte werd gevraagd, of het collecteeren met de bus niet beter zou kunnen worden gestaakt, waar toch de opbrengst niet zoo bijzonder hoog was. Antwoord Bij vacatures zal met een goede bezetting rekening worden gehouden. Voor uitbreiding bestaat o.i. geen reden. Wij meenen, dat het Burgerlijk Armbestuur zijn taak be hoorlijk vervult. Ter zake van de gemaakte bemerkingen zullen wij ons met het Armbestuur verstaan. Den heer MEIJVIS bevredigt het antwoord van Burge meester en Wethouders niet. Hij wijst in dit verband op de kwestie betreffende de uitkeering aan werkloozen vanwege het Burgerlijk Armbestuur. Spr. is van oordeel, dat de geest, welke in het Burgerlijk Armbestuur heerscht, moet vernieuwd worden en dient derhalve de volgende motie in „De Raad der gemeente Breda, van oordeel dat ook het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 818