30 DECEMBER 1921.
853
komt spr. op tegen de bewering van den Voorzitter,
dat de organisatie zou afgeven op het hoofd van de politie,
dit is volgens spr. niet juist. Het beetje critiek, dat in haar
wekelijksch orgaan op het beleid van den Burgemeester
wordt uitgeoefend, zou deze bespaard blijven, als zij bij hem
werd toegelaten. Spr. is niet bevredigd door het antwoord van
den Voorzitter en dient daarom de volgende motie in
„De Raad van oordeel, dat het wenschelijk is, dat alle
organisaties van politie-personeel, indien zij den wensch daar
toe kenbaar maken, gehoord zullen worden door het hoofd
van de politie, gaat over tot de orde van den dag."
De heer BOGMANS heeft korten tijd geleden gevraagd
of het waar is, dat de hoofd-agenten nooit een vrijen Zondag
hebben. Bij inkrimping van het politie-korps zal daarop
heelemaal geen uitzicht meer bestaan.
De heer KLUFT zegt, dat het niet zijn bedoeling is ge
weest, tot den ouden toestand terug te keeren. Spr.
had aan de mogelijkheid gedacht om de- stad in 8 wijken
te verdeelen en als dan de agenten eens wat harder liepen,
zou er op die wijze bezuinigd kunnen worden, doch in geen
geval wenscht spr. den toestand van weleer terug te hebben.
De heer OOSTVOGELS kent Breda nog uit den tijd,
dat het politie-toezicht door 4 agenten werd uitgeoefend,
terwijl er thans op de 5 agenten 1 superieur voorkomt. Spr.
vergelijkt het systeem, dat hier bij de politie wordt toege
past met het speelwerk van den Bosschen toren, waar elk
uur van den dag een ruiter naar voren treedt. Spr. acht het
in Breda niet noodig, dat elk uur van den dag een politie
agent de ronde doet. Hij zou aan enkele poütie-ambtenaren
met verzegelde dienstorders de voorkeur geven. Dat er zooveel
politie-dienaren noodig zijn, zit niet in de geaardheid der
bevolking, doch in de organisatie van het korps. Ten slotte
richt spr. een woord van protest tot de raadsleden, die hem
in het spreken bemoeilijken.