30 DECEMBER 1921. 869 dat de inspecteur der recherche de beschikking heeft over het recherche-personeel en zich niet mag inlaten met het personeel van den algemeenen dienst, welke regeling is vast gesteld in een instructie. Hetzelfde geldt voor den inspec teur van den algemeenen dienst. Alleen wanneer zulks noodig is staat een inspecteur, op verzoek van zijn collega, perso neel voor elk op zich zelf te beoordeelen geval af. Zulks werkt uitstekend en voorkomt wrijvingen tusschen de inspecteurs der verschillende diensten, daar elk voor zijn afdeeling ver antwoordelijk is. Nooit of nimmer geeft een inspecteur op drachten aan personeel niet tot zijn afdeeling behoorende zonder voorkennis van den betrokken afdeelingschef. Het zou dus eene opgerijmdheid zijn geweest, dat de inspecteur der recherche aan een agent van den algemeenen dienst een opdracht gaf om een proces-verbaal op te maken van een feit, vallende buiten den recherchedienst. En toch beweert men zulks in het bewuste schrijven. Ook de rest van het stukje is niets dan opzettelijke laster; een inspecteur beslist niet over het al dan niet in vasten dienst benoemen van agenten. Doch alles mag worden aangewend tegen degenen, die zich niet willen voegen naar de aanwijzingen der leden van meergemelden Bond. En een zoodanige bond vraagt een lokaal en subsidie voor het houden van een cursus, die zal moeten dienen om mede te werken de agenten op te voeden tot betrouwbare en eerlijke menschen Trouwens het is bekend, dat men een ieder tracht te treffen, die niet handelt in den geest van die agenten. Een groote fout is, dat sommige agenten niet bedenken, dat zij (evenals ieder politieambtenaar) zijn aangesteld ten dienste van het publiek en niet omgekeerd. Sommigen be schouwen zich als de onderwijzers der straat en niet alleen als zoodanig, doch ook als heerschers over het publiek. Niet onaardig zou het zijn, indien eens werden bekend gemaakt de uitdrukkingen gebezigd tegen het publiek door agenten bij onderlinge twisten met collega's en buren en niet het minst de gezegden over en verdachtmakingen van raadsle-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 869