io8 20 MAART 1922. De heer LIJDSMAN noemt de demping van die gracht een oneconomisch werk. Wat zou men met den verkregen grond moeten doen De stank is tegenwoordig ook niet zoo erg meer. Spr. geeft nog liever wat meer steun, dan zoo'n hoog bedrag voor een onproductief werk. Bovendien beteekent het, uit een oogpunt van werkverschaffing, ook niets spr. verwijst daaromtrent naar de stukken. Den beton- muur acht spr. wel noodigonder een afrastering kruipt men door Spr. meent de uitvoering van dit oneconomische werk ten zeerste te moeten ontraden. De heer CERUTTI heeft onlangs de klacht hooren uiten, dat hier geen stortplaats voor puin is aangewezen. Spr. vraagt of die gracht daarvoor niet kan worden gebruikt, dan wordt er vanzelf een begin gemaakt met de demping. De heer COHEN zegt, dat als men vraagt hoeveel arbeids loon er in het bedrag van f 73.000,voor grondaanvulling zitmen ten antwoord zal krijgen hoogstens f 1000, Spr. vindt dat, uit een oogpunt van werkverschaffing, niet de moeite waard. Ten slotte vraagt spr. of men door die gracht uit te baggeren, wellicht niet meer personen zou kunnen te werk stellen. De heer MEIJVIS is het met zijn partijgenoot Cohen eens, dat in dit werk te weinig arbeidsloon zit. Aan den anderen kant deelt hij de meening van den heer Kluft, dat de toestand daar onhoudbaar is. De heer L ij d s m a n heeft nu wel gezegd, dat de stank niet meer zoo erg is, doch spr. kan verzekeren, dat de toestand in de laatste maanden nog is verslechterd. In een zekeren tijd van het jaar heeft men te veel faecaliën, welke dan worden afgevoerd in de gracht. Ook de jamfabriek watert daarin af. Er moet iets gebeuren in het belang der volksgezondheid. Het lijkt spr. het best om de vest uit te diepen, doch er dient dan tevens een regeling te worden getroffen voor de afwatering van de jamfabriek en de faecaliën, opdat zij niet langer is een sloot vol vuil en krengen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1922 | | pagina 108