I IO
20 MAART 1922.
29. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot terug
gaaf van plaatselijke directe belasting naar het inkomen,
dienst 1921/1922, luidende als volgt:
„Bij het vaststellen van de begrooting voor het dienstjaar
1921 werd tot het sluitend maken dier begrooting de post
Hoofdelijke Omslag uitgetrokken op f 850.000,
Toen daarna in den loop der maand Augustus 1921 over
gegaan moest worden tot de vaststelling van het vermenig-
vuldigingscijfer bleek, dat een bedrag van f 893.000,t.w.
f 82.000,als opbrengst der forensenbelasting en f 811.000,
als opbrengst van den Hoofdelijken Omslag benoodigd was.
Een berekening van dit cijfer is opgenomen op blz. 372 en
volgende van de notulen van de vergaderingen van Uwen
Raad, waarnaar hier moge worden verwezen.
Ter bekoming van dit bedrag werd noodig geoordeeld een
vermenigvuldigingsfactor 1.4. Rekening werd toen gehouden
met een niet vooruitgaan van het belastbaar inkomen en
met den verhoogden aftrek voor levensonderhoud. Wij meen
den dit inkomen volgens de bij ons berustende gegevens te
mogen stellen op f 10.610.600,
Met den heer Inspecteur der Directe Belastingen was te
dezer zake overleg gepleegd.
Uit thans door dien Inspecteur verstrekte gegevens, die
overgelegd zijn bij ons voorstel tot opneming van een maxi
mum vermenigvuldigingsfactor in de verordening op de
plaatselijke inkomstenbelasting, blijkt, nu meer zekerheid
bestaat, dat deze veronderstelling niet juist is geweest.
Het was onmogelijk eerder in te grijpen door verlaging
van den factor en wel hoofdzakelijk door de werkwijze, die
bij de directe belastingen gevolgd wordt en die aanmerkelijk
afwijkt van de destijds door ons gevolgde, om alle aanslagen
op één primitief kohier te brengen. Zoodra nu een zeker
aantal aanslagen vaststaat, worden deze ten kohiere gebracht
en de aanslagbiljetten uitgereikt. Men kon dus eerst merken,
dat 1.4 te hoog was nadat verschillende aanslagen in zee