20 MAART 1922.
dienstjaar 1922/1923 nroet worden vastgesteld zal met een
en ander rekening worden gehouden.
De heer HAALMAN zegt, dat hij geenszins den heer
F e b e r van de begane vergissing een verwijt heeft willen
maken. Hij heeft alleen verzocht om, wanneer zou blijken,
dat de opbrengst de gemaakte raming met meer dan 30
mocht overtreffen, met die factoren rekening te willen houden
bij de vaststelling van den multiplicator voor den dienst
1922/1923.
Voorts zegt spr., dat wel blijkt, dat de bronnen waaruit
hij bij de behandeling van de begrooting putte zeer goed
waren, want de feiten hebben hem in 't gelijk gesteld. Uit
diezelfde bronnen heeft spr. vernomen, dat de heer Feb er
bij het vaststellen van den vermenigvuldigingsfactor gewaar
schuwd was. De heer F e b e r kan hem evenwel niet ver
plichten die bronnen te noemen.
De heer FEBER Als U niet zegt, wie mij gewaarschuwd
zou hebben, noem ik het een bakerpraatje
De heer HAALMAN acht zich niet verplicht daarvan
mededeeling te doen aan iemand, die zoo triomfantelijk met
zijn statistische gegevens omtrent de begrootingsnotulen bij
de pers rondleurt
De heer FEBER Zij zijn mij gevraagd
De VOORZITTER moet tegen de laatste uitdrukking van
den heer Haaiman protesteeren en verzoekt deze zijn
woorden in te trekken.
De heer HAALMAN kan voor hetgeen de heer Feber
gedaan heeft geen betere uitdrukking vinden dan rondleuren.
Spr. wil alleen nog constateeren, dat het vermogen van den
grooten statisticus Feber bij het vaststellen van den ver
menigvuldigingsfactor dan toch is tekort geschoten